3. Draagvlak voor regie

Over de veranderende rol van provincie en ARO op het vlak van de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit

De ontwikkeling van het landschap in Nederland en Noord-Holland is een culturele opgave. Landschap maak je sámen. Die samenwerking tussen overheden, boeren, burgers en ondernemers is aan verandering onderhevig. Niet alleen is de samenstelling van de bevolking meer divers geworden en de burger mondiger, maar ook de complexiteit, de snelheid van verandering, de aard en de impact van de opgaven waar we nu voor staan, lijkt groter dan ooit. Peter de Ruyter en Jan Winsemius gaan hierover in gesprek.

“De balans tussen draagvlak en daadkracht is dus essentieel om plannen doorgang te laten vinden én voor het verkrijgen van ruimtelijke kwaliteit.”

In het verleden ontstond een landschap ‘als vanzelf’ – van onderop door nauwe samenwerking, bijvoorbeeld op polderniveau – met oude verkavelingen die we nu terugvinden op de cultuurhistorische waardenkaart en met langzaam groeiende kernen die we nu kunnen betitelen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Vandaag de dag komt ruimtelijke kwaliteit niet op een vanzelfsprekende manier tot stand. Niemand verwacht bijvoorbeeld dat de recent aangelegde bedrijventerreinen in Noord-Holland in de toekomst een beschermde status zullen krijgen vanuit het oogpunt van cultuurhistorie.

En toch is het jammer dat niet op die manier naar nieuwe ontwikkelingen wordt gekeken. Je zou ook voor de hedendaagse, complexe ruimtelijke opgaven een hoger ambitieniveau willen ontwikkelen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Je wilt in ieder geval met elkaar – met ambtenaren, bewoners en ondernemers – het gesprek daarover aangaan. In die context past de positie en de veranderende rol van de ARO richting de toekomst: van toetsend achteraf, naar adviserend in een vroeg stadium van planontwikkeling. In haar huidige rol adviseert de ARO rechtstreeks aan de verantwoordelijk bestuurder, de gedeputeerde van de provincie. Voor de planindiener is de ARO een toetscommissie, waarbij de nut en noodzaak van de toets bij de planindiener nog wel eens ter discussie staat.

“Samenwerking bestaat bij de gratie van verbinding.”

Peter: In het licht van de nieuwe omgevingswet, die in 2021 operationeel moet worden, is er sprake van nieuwe vormen van samenwerking en van een veranderende houding tussen overheid en burger. De rol van de provincie verschuift van beleidsmaker en toetser meer en meer naar de rol van facilitator én inspirator. Samenwerking bestaat bij de gratie van verbinding. Het huidige functioneren van de ARO, waarbij ernstig kijkende professionals de aanvrager in slagorde ontvangen in het statige provinciehuis te Haarlem, lijkt niet de opmaat om tot een optimale verbinding met de burger te komen.

Jan: Los van de omgevingswet vormt toetsing niet de basis voor het tot stand brengen van kwaliteit. Het gaat er om dat degenen die de plannen maken, net als in het verleden, zelf betere plannen tot stand kunnen brengen. Kwaliteit zou veel meer vanzelf moeten ontstaan. Een debat kan daaraan bijdragen. Een goed voorbeeld is het debat dat tot stand kwam in het kader van de eerste Architectuurnota (1991). Daarin werd bouwen als culturele opgave neergezet. Er was een vrij algemene consensus dat de kwaliteit van wat er in de voorgaande periode werd gebouwd te wensen overliet. Een belangrijke constatering was dat kwaliteit afhankelijk is van goed opdrachtgeverschap. Onderdeel van de uitvoering van de nota was het maken van voorbeeldplannen; wethouders gingen samen met burgers en professionals op zoek naar kwaliteit en de woningbouw van de toekomst. Die inzet van de architectuurnota is echt goed gelukt. Er worden nu gemiddeld veel betere plannen gemaakt dan in de jaren ‘80. De opdrachtgevers zijn beter geworden.

Peter: De kracht van de ARO is de diverse samenstelling. Landschapsarchitecten, stedenbouwkundigen, planologen, ecologen en deskundigen op het gebied van cultuurhistorie en erfgoed vormen niet alleen een hecht en onafhankelijk team, maar zijn complementair aan elkaar op het gebied van kennis en kunde. Die complementariteit moeten we ook opzoeken buiten het provinciehuis, met de voeten in de klei, in het veen en op het zand. Hoe kunnen we samen met burgers, ondernemers, boeren en tuinders tot een werkelijke dialoog komen, waarbij we van elkaars kwaliteiten gebruik maken en gezamenlijk draagvlak ontwikkelen voor veranderingen? We zullen veel meer naar buiten moeten gaan en per opgave deskundige teams moeten formeren om sámen tot oplossingen te komen.

Jan: Je ziet die ontwikkeling deels in de ARO al terug. Indieners komen steeds vaker vroeg in het proces langs om informeel van gedachten te wisselen en informeel een oordeel te verkrijgen. Dan ben je eigenlijk al het opdrachtgeverschap aan het ondersteunen. Als je jouw opmerking over de provincie als facilitator én inspirator serieus neemt, dan zou je als provincie denk ik veel structureler moeten zoeken naar mogelijkheden om het opdrachtgeverschap te ondersteunen. Dit kan door workshops op locatie, waarbij een afvaardiging van de ARO samen met de planindiener en andere belanghebbenden het plangebied verkent, de huidige kwaliteiten bespreekt en gezamenlijk schetst op oplossingsrichtingen. In een tweede bijeenkomst op het provinciehuis kan het uitgewerkte plan nader worden besproken. Ook de Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit (PARK) zou in deze werkwijze een signalerende en richtinggevende rol kunnen vervullen.

Een belangrijk punt is ook dat koppelkansen steeds belangrijker worden. De complexiteit van de opgaven waar we voor staan in het landelijk gebied, zoals klimaatadaptatie, de doorontwikkeling van de landbouw, het verbeteren van de biodiversiteit, de energietransitie en de woningbouwopgave vragen om een samenhangende kijk en een integrale afweging van belangen. Als we elke afzonderlijke opgave sectoraal insteken is de eenvoudige conclusie dat het niet meer past. We houden puzzelstukjes over die we niet meer kunnen inpassen in de legpuzzel van het Noord-Hollandse landschap. Door naar een specifieke opgave integraal, dat wil zeggen vanuit verschillende invalshoeken en maatschappelijke belangen te kijken, en vanuit een ‘helikopterview’ – vanuit een groot gebied inzoomend op de plek – kunnen koppelkansen en vaak onverwachte oplossingen ontstaan. Oplossingen die door het werken op locatie en in een intensievere samenwerking met planindieners en belanghebbenden ontstaan, kunnen vaak op meer draagvlak rekenen. Maar dan is het wel zaak om veel meer vanaf het begin met de planindiener mee te denken en die mogelijke koppelkansen, die de opdrachtgever alleen wellicht zou missen, samen te ontdekken.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (vastgesteld in 2018) van de provincie kan voor deze nieuwe werkwijze een zeer waardevol kennisdocument zijn als onderlegger en als start van de dialoog. In de Leidraad wordt niet alleen op heldere en beeldende wijze de historische en huidige opbouw van het Noord-Hollandse landschap getoond, maar worden ook handvatten gegeven voor de inpassing van toekomstige ontwikkelingen op regionaal niveau. Als we onze adviezen, in aanvulling daarop, samen en op locatie kunnen formuleren, gefaciliteerd door de provincie, ontstaat er een goede basis voor een juiste balans tussen draagvlak én daadkracht. En die is cruciaal om plannen niet in een la te laten belanden.

“Ik heb het gevoel dat je de plannenmakers veel meer zou moeten laten zien hoe veel mooier het kan, zonder hun eigen ambities in de weg te zitten.”

Peter: De Vlaamse schrijver David Van Reybrouck formuleert het in zijn boek ‘Tegen verkiezingen’ als volgt: “Efficiëntie gaat over daadkracht, legitimiteit over draagvlak. Een dictatuur is ongetwijfeld de meest efficiënte vorm van beslissen, maar van duurzame legitimiteit is vaak geen sprake. Het omgekeerde, een land dat over elke maatregel eindeloos palavert met alle inwoners, verhoogt het draagvlak, maar niet de slagkracht.”

Door opnieuw te kijken naar de juiste balans tussen daadkracht en draagvlak bouwen we voort op kwaliteit van onderop, als basis voor de grote maatschappelijke opgaven van vandaag de dag en in de nabije toekomst.

Die balans tussen draagvlak en daadkracht is dus essentieel om plannen doorgang te laten vinden én voor het verkrijgen van ruimtelijke kwaliteit. De provincie zal – mede in het licht van de nieuwe omgevingswet – daarbinnen een cruciale rol vervullen als regisseur voor het ontwikkelen van kwaliteit in het landelijk gebied van Noord-Holland.

Jan: Het kenmerk van het Nederlandse landschap is juist dat het zeer lokaal in samenwerking is gemaakt. Onder een dictatuur was het gemaakte landschap nooit zo divers geworden. De wens van ‘regie’ komt voort uit de eerdere constatering dat op die manier vandaag de dag geen kwalitatief goed landschap meer wordt gemaakt. Ik heb het gevoel dat je de plannenmakers veel meer zou moeten laten zien hoe veel mooier het kan, zonder hun eigen ambities in de weg te zitten.

De ARO kan in ondersteunende zin bijdragen aan de regierol van de provincie op het gebied van landschappelijke kwaliteit door een werkwijze te ontwikkelen die de juiste balans tussen daadkracht en draagvlak vindt. Laten we samen met bewoners, boeren en ondernemers op zoek gaan naar de monumenten van de toekomst!

Peter de Ruyter

Landschapsarchitect

lid van de ARO-lid sinds juli 2016

Directeur van Bureau Peter de Ruyter landschapsarchitectuur

Aandachtsgebieden:
Klimaatverandering, transitie landbouw, biodiversiteit, energietransitie, veenweideproblematiek, auteur ‘Vloeiend landschap'.

Jan Winsemius

Planeconoom

lid van de ARO sinds oktober 2014

Eigenaar van bureau Middelkoop.

Aandachtsgebieden:
grondbeleid, planeconomie, ruimtelijke kwaliteit en de corporatiesector.